Rients Hofstra Pluchen Revolutie

1e Hoofdstuk Romke D'13, 12-12-2018

1

 
‘Hé Peet! Doe me een allerlaatste voordat ik ’t nog echt lekker ga vinden. Neem er zelf ook eentje en dan de rekening graag. Vraag intussen die gladde gluurder daar of hij kleren van mij aan wil.’
Terwijl voor mij opnieuw een Sonnema werd ingeschonken, keek de gluiperd min of meer betrapt een andere kant op. Nadat Peet hem had aangesproken, schoof de man ietwat schuchter van zijn kruk. Kwam omzichtig en enigszins onzeker langzaam mijn kant op, verontschuldigde zich en vroeg gelijk daarna of het mogelijk was dat hij mij ergens van kende.
Daar hij mij allerminst bekend voorkwam, leek de inhoud van zijn vermoeden mij zeer onwaarschijnlijk. Om niet meteen nog een keer onvriendelijk over te komen, liet ik weten dat wel meer mensen gelijkenissen tussen mij en echt bekende personen vermoedden. Dat varieerde van Catweazle vroeger tot John Lennon nu nog steeds. Ik opperde dat hij zich dus waarschijnlijk vergiste. De gedachte dat zijn vraag een wanhopig slechte, vaak gebezigde openingszin kon zijn van man zoekt man, schoot even door mijn hoofd.
Ik woonde pas enkele weken erg afgelegen, maar toch wel redelijk dicht bij het dorp. Had al een aantal malen hier in de dorpskroeg wat gedronken. Deze man daarbij, zeker weten, nooit eerder gezien.
‘Ken ik je dan misschien van de tv?’ probeerde hij het nog eens.
‘Dat zou dan wel heel toevallig zijn,’ antwoordde ik. ‘Ben inderdaad toch al wel weer een tijdje geleden twee keer in beeld geweest. Een keer op Omrop Fryslȃn en eenmaal in Recht in de Regio, een programma dat volgens mij door geen hond wordt bekeken. Zelf had ik er daarvoor dan ook nog nooit van gehoord.’
‘Dan ken ik je daarvan,’ zei hij gedecideerd. ‘Nou weet ik het weer. Ik ben Wiebe. Wiebe Oenema. Ik heb je wel een paar keer in dat programma van mr. Visser voorbij zien komen. Mijn vrouw kijkt namelijk ook de herhalingen.’
Dat hij over zijn vrouw sprak stelde mij gerust; geen verzoek tot een date daarnet dus.
‘Oh mijn god, wordt zoiets nog herhaald ook?’
‘Jazeker, crisis hè. Veel herhalen is goedkoop zendtijd vullen, scheelt de NCRV een hoop geld,’ kreeg ik als zijn overtuiging.
‘Dat met die mr. Visser was overigens een grote vergissing. Zoiets zou ik nooit nog eens doen. Wat een vertoning, allemaal kristenen onder elkaar. Uitzenden wat hen welgevallig is en essentiële zaken weglaten. Wat voelde ik me genaaid door die NCRV-kliek.’
Ongemerkt werd ik weer kwaad, wat Wiebe enigszins deed terugdeinzen. Vast ook kristelijk, schatte ik hem in.
‘Ging het niet over een gesloopt graf op het begraafplaatsje van Swienstar, hier vlakbij?’ vroeg Wiebe.
‘Peet, geef Wiebe een Beerenburgje, neem ik er zelf toch ook nog eentje en hebben we het vanaf nu over iets anders, wat dan ook. Van de kerk win je nooit.’
‘Dat zou best kunnen, maar het was wel wekenlang het gesprek van de dag. Er werd schande van gesproken, door zowel de mede- alsook de tegenstanders. Een deel van het dorp was ervan overtuigd dat de kerkrentmeesters op zijn zachtst gezegd niet helemaal oprecht hebben gehandeld. Beschuldigingen over lege kisten begraven is niet niks.’
De mening van Peet viel zichtbaar niet in goede aarde bij Wiebe die hier, naar ik aannam, wel vaker kwam.
Er waren slechts enkele klanten. Twee mannen rustig pratend met een pilsje in de hand aan een tafeltje bij het raam. Rechts achterin, het donkerste deel van de kroeg, een dubieus dicht naast elkaar zittend en irritant klef doend stelletje, in leeftijd echter heel ver van elkaar verwijderd. Wellicht een naast de pot pisser met zijn jeugdige ambitieuze secretaresse.
Wat dichterbij, aan de leestafel, zou iemand verscholen achter de daar rechtop gehouden krant moeten zitten. De sfeer aan de bar was een beetje ongemakkelijk, wat uitmondde in nietszeggende clichés over het weer, het dorp en voetbal. Na een kwartiertje waren deze onderwerpen volledig oppervlakkig uitgediept en volgden er na een onbehagelijke stilte nog wat geforceerde, nergens iets toevoegende algemeenheden. Kortom een totale zinloze tijdverspilling.
‘Peet, wat krijg je nu van me? Wiebe lust er vast nog wel eentje voor hij naar huis moet om de volgende beeldvervuilende herhaling tot zich te nemen.’ Ik rekende af en groette de mannen.
Op weg naar mijn net gekocht oud boerderijtje vroeg ik me af of het wel zo verstandig was om juist hier in de buurt te gaan wonen. Aan de andere kant, so what. Ik had met niemand iets te maken en niemand iets met mij. Ik kwam hier uitsluitend voor de rust. Lekker achteraf in een oude, amper bewoonbare boerenhoeve waar nog wel wat aan te renoveren viel.
Ik had me weken geleden voorgenomen om na een hele week hard werken mezelf te trakteren op een traditionele Friese neut in de rustieke kroeg enkele kilometers vanaf mijn op te knappen bouwval in het dichtstbijzijnde dorp. Het café van Peet zag er van buiten onooglijk groot en lomp uit – leek meer een truthola restaurant dan een gemoedelijke kroeg - maar bleek bij binnenkomst verrassend veel gelijkenissen met een bruin café te vertonen zoals je er in Amsterdam zoveel kunt vinden. Tot nu toe was het er steeds rustig geweest met af en toe wat wisselende gasten. Daarbij beviel de muziek uit de jaren zestig-zeventig me uitermate. En je mocht hier nog roken. Peet had met verachting in zijn stem uitgelegd dat hij het belachelijk vond dat een minister uit die gewichtig doende residentie voor horeca-uitbaters kon bepalen dat gasten niet mochten roken. Volgens Peet waren er wel andere zaken waar de dames en heren excellentia zich druk over zouden moeten maken. ‘Me kaal plukken en m’n klanten de deur uit jagen is blijkbaar landsbelang.’
Wat hij daar mee bedoelde heeft hij verder niet uitgelegd maar laat zich raden. Peet zei dat het in de zomer wel iets anders ging. Omdat er dan redelijk veel toeristen kwamen, had hij hulp in de zaak en om die reden een half A4’tje op de voordeur met een niet-roken verkeersbordje. Ook haalde hij dan de asbakken weg. Maar ’s avonds én van vroeg najaar tot laat voorjaar waren er amper vreemdelingen. Dan kon er gewoon gerookt worden.
‘Wie komt er nou controleren in zo’n gat als dit hier,’ was zijn simpele overtuiging. De stamgasten - dat waren er niet zoveel - kenden de huisregel en hadden er vrede mee. 
Maar dat die geschiedenis van het graf al weer een tijd geleden nu ineens ter sprake was gekomen, verontrustte me een beetje.
 
2
 

Op de hoogte blijven via e-mail? Meld je aan voor mijn nieuwsbrief

Reacties

Nog geen reacties op dit bericht.

Plaats een reactie

Recente artikelen

Alle posts