Het euthanasie probleem in hoofdstuk 1
1
Best gezellig zaten we wat heen en weer te keuvelen; het hoeft niet altijd ergens over te gaan. Ik had rond drieën voor ons huis een paar stoelen neergezet. Een vierkante houten plaat op twee gestapelde bierkratjes fungeerde als tafel waar enkele drankjes op stonden. De glazen waren bijgevuld. Een zak borrelnootjes ging van hand tot hand.
Het was toch nog mooi weer geworden na een miezerige ochtend. De zon weerspiegelde schitterend, venijnig flikkerend in de vijver waarvan het water op een afstand van zo’n honderd meter, idyllisch voor ons huis stilstond. Nergens was een verbinding met open water waardoor het vaak ’s zomers aan de wat droogvallende wallenkanten walgelijk kon geuren.
Veelvuldig joegen mooie veelkleurige woerden paarlustig fladder- rennend niet tot de verbeelding sprekende bruine eendenvrouwtjes na, met als doel de in de eierstokjes tot wasdom komende eieren van leven te voorzien. Of ze kwamen met de willige wijfjes naar een vaste plek, op momenten dat gulle gevers oud brood van zich af kwamen gooien.
Vreemd, dat vrouwtjeseenden geen naam hebben zoals die bij honden netjes ‘teef’ en zij bij varkens ‘zeug’ worden genoemd. Misschien dat die bruine waggelkonten de taalontwikkelaars nooit hebben kunnen bekoren of inspireren tot een logische, dan wel passende naam. Dit in tegenstelling tot de mooi gekleurde stoere woerden.
Zelfs het in het dons gehulde en rond krioelend grut van de eend en de woerd heeft een naam, namelijk piel of pulletje. Zie je een woerd trots zijn gezinnetje, bestaande uit een onopvallende moedereend en tien tot twaalf jonkies, aanvoeren, zou je kunnen denken: ‘Kijk, een woerd met zijn pielen.’ Dat de moeder -gewoon eend genoemd dus- er waarschijnlijk ook ergens tussen loopt is dan blijkbaar minder interessant.
De vijver is een prominent deel van het park. Een prachtig park. Was ooit een landgoed met in het midden, en niet ver van de vijver, een statige state waar Guy de Maupassant zich niet voor zou hebben hoeven schamen. We noemden het oude bouwwerk dan ook een Gietje, uitgesproken met de g-klank van Guy zelf.
Het landgoed, of in de volksmond ‘Het Park’, wordt veelvuldig bezocht door een diversiteit aan dorpsbewoners: moeders met kleine kinderen, opgeschoten jeugd die zichzelf luidruchtig van aandacht voorziet, verliefde stelletjes op weg naar hun eigen stille vrijerspaadjes. Maar ook zakenmensen die juist daar even wilden uitlunchen en natuurlijk heel veel ouderen. Bejaarden op eigen kracht, ondersteund door wandelstok, rollator, of voortgeduwd in een rolstoel. En zij die het beter voor elkaar hadden zelfstandig gemotoriseerd rondtoerend. Zeer vredig allemaal, dag in dag uit. Bij mooi weer zeker. En deze bewuste middag was mooi. Het weer deed weer precies wat de dienstdoende weerpraatjesmaker de avond daarvoor niet voorspeld had en die daarom ‘s avonds laat zijn mis-spelling als na-spelling in de media weer recht moest breien.
Nog verwikkeld in een zinloze discussie over een voetbalmomentje van het afgelopen weekend, zag ik in de verte vanaf de rechteroever van de vijver een bejaarde man het water inlopen. Zich in evenwicht houdend met zijn wandelstok liep hij uiterst langzaam -of was het bedachtzaam- stapje voor stapje steeds verder het water in.
Voor iemand kon reageren op mijn alarmerende verwondering, sprong Wim Willem op, slingerde zich over de heg die ons huis van het park scheidde en rende naar de plek waar de oude man te water was gegaan.
Ik wist dat de hele plas tamelijk ondiep was. Zag de man steeds verder maar niet dieper schuifelen. Hij reageerde totaal niet op het roepen van Wim. We zagen dat Willem zonder nadenken de bejaarde achterna waadde. Ploeterend en half wankelend kwam hij dicht bij hem in de buurt.
Op het moment dat de verwarde man Wim gewaar werd sloeg hij ongecontroleerd met zijn waterwandelstok om zich heen, schreeuwend hem met rust te laten. Willem ontweek de stokslagen behendig en pakte de man bij de schouders. Gelaten liet de verwarde man zich daarna naar het droge leiden, zijn redder aankijkend op een manier waar Willem later nog vaak de rillingen van zou krijgen. Toen de man een poosje rustig op het gras had gezeten kwam een gealarmeerde verpleegkundige samen met een broeder plus rolstoel hem halen. Na een ingestudeerd bedankje van het duo richting Willem werd de door en doornatte man afgevoerd.
Op dat moment realiseerde ik me wat mijn zoon had aangericht. Als een ongelovige, maar kerkgetrouw lijkende godsdienaar had hij in een zucht zonder vloek bepaald dat die desperate oude man verder moest leven.
We kenden hem niet, hebben ook niets meer van hem of zijn verzorgers vernomen. Wim heeft toen wel de plaatselijke krant gehaald. Toch realiseerde ik me echter terdege dat hij had gedaan wat elke dominee van de kansel zou hebben geschetterd. Op het moment van handelen was ik trots op mijn zoon. Maar Wim Willem vertelde dat hij de oude baas in de ogen had gekeken. Heel kort slechts. Hij besefte pas later - te laat dus - dat die stokzwaaiende bejaarde blijkbaar genoeg redenen had om zelf zijn leven te beëindigen op de enige manier die hem nog gegeven was. Daardoor nabestaanden zo min mogelijk te belasten en hulpverleners te vrijwaren voor trauma’s opleverende opruimwerkzaamheden.
Wellicht had hij een lang en gelukkig huwelijksleven achter de rug voordat zijn vrouw uit het, en zijn leven was gerukt. Daarna wellicht door de kinderen subtiel en bezorgdheid acterend in een bejaardentehuis weggewerkt. Dat je daar niet altijd vrolijker wordt lijkt mij een open deur. Betutteld worden door personeel dat de rondes doet met een bijna tot zekerheid verworden vermoeden dat een aantal bewoners vast al wel dementerend zal zijn. Daar wordt dan je laatste en weinig opwekkende toekomst bepaald. Een toekomst zonder perspectief. Een toekomst die er niet meer is.
Ik kan me nu, in zo’n geval dus, heel goed voorstellen dat de oude baas de kindse behandeling zonder de steun van zijn vrouw niet langer kon verdragen. Misschien waren de kinderen wel erg druk met van alles en nog veel meer. En daarna vast weer met andere dingen, elke dag van elke week opnieuw, zodat ook vanuit die hoek weinig verlichting kon worden verwacht.
Hangen, van de toren - waar hij al niet meer bovenop kon komen - of voor de trein - die ons dorp niet aandeed - springen waren geen opties. En pillen verzamelen valt met de huidige bezuinigingen al helemaal niet mee. Nee, de vijver was het enige alternatief. Als hij eenmaal diep genoeg was gezonken, zou nog maar een korte martelgang volgen, niet wetend dat de vijver ook verderop niet dieper wilde worden.
En toen kwam er een soort godsjoch dat even snel bepaalde dat het nog niet afgelopen mocht zijn. Dat het nog niet de juiste tijd was. Die in een paar tellen de bejaarde man de opdracht gaf om nog jaren aftakelend verder te moeten; verzorgd door personeel dat per seconde precies geïnstrueerd kreeg wat in een vastgestelde korte periode allemaal gedaan moest worden. En waar, vooral op financiële gronden geen tijd (is geld) meer beschikbaar was. Financieel efficiënte, praktisch klinische, bedrijfsmatig correcte ingrepen. Daardoor echter wel werkdruk verhogend en zeker mensonwaardig voor de verpieterende en veelal veronachtzaamde zorgbehoevenden.
Onze zoon Wim Willem was de held: had een desperaat persoon tegen zijn zin in ‘gered’ en kreeg alom in kleine kring waardering. Maar wat als, ik zeg nadrukkelijk wat als Willem had begrepen waarom op dat moment iemand bewust niet meer verder wilde. Wel de vijver in, maar niet met zijn leven. Iemand die teleurgesteld constateerde, dat de vijver al die tijd niet dieper wilde worden.
Wat als de wanhopige man Wim had kunnen overtuigen dat hij geen toekomst meer had en alleen maar meer triestigheid verwachtte. Wat als Wim hem zou hebben geholpen en zijn hoofd vijf minuten onder water zou hebben gehouden? Dan was Willem afgevoerd en zou hem misschien wel twintig jaar van zijn nog jonge leven worden afgenomen.
Had hij ook de krant gehaald: alle landelijke wel te verstaan. Dan had de uit het leven geholpen oude baas vanaf een diepgrijze tranenlatende wolk moeten aanzien dat zijn verlosser die in eigen ogen een goede daad had verricht -zoon Wim dus- als een misdadiger zou worden afgevoerd. Zou de verdronken stakker een BN'er zijn geweest, hadden de kranten een week lang vol gestaan met voer voor psychopaten. En als de met Wims hulp gedode levensmoede man daarnaast ook nog eens als een oud-politicus Haagse bekendheid had verworven, zou mijn zoon na twee derde van de twintig onterechte jaren vervolgens nog eens het recht op proefverlof worden onthouden.
En wat als de doodwillende man Wim had kunnen overtuigen dat zijn laatste wens het beste was wat hem nog restte en Willem dus niet nodig was voor de eindsnik. Wat als Wim op verzoek zijn hoofd op zo’n moment had afgewend en daardoor passief had meegewerkt? Was hij dan ook strafbaar en daardoor gevangeniswaardig?
Willen leven of dood willen, ‘t valt niet mee.
Nog geen reacties op dit bericht.